Terug naar het thema 'Inclusie wie wordt er beter van?'

Inclusief onderwijs is mede ontstaan uit de vaststelling dat veel leerlingen met een specifieke achtergrond, bijvoorbeeld een beperking, kwetsbare financiële situatie of migratieachtergrond, uit de onderwijsboot dreigen te vallen. De laatste jaren is er een grote aandacht om met deze diversiteit aan de slag te gaan. Beleidsmakers en scholen spannen zich in om gelijke kansen te creëren voor alle leerlingen waardoor de plaats waar je wieg staat minder doorweegt. Scholen besteden meer en meer aandacht aan hun zorgbeleid en de specifieke onderwijsbehoeften van alle leerlingen.

Wanneer we de cijfers bekijken, moeten we concluderen dat we er niet in slagen om dit steeds op een inclusieve manier te doen (Vantieghem e.a., 2019). 

Deze cijfers tonen aan dat we nog vaak van mening zijn dat een leerling beter op een andere (buitengewone) plaats les volgt. Het toont ook aan dat inclusief onderwijs en dus ook gelijke kansen er niet vanzelf zullen komen. Daarom zijn er bindende verklaringen zoals het VN-verdrag voor de Rechten van Personen met een Handicap (VN, 2006). België en Vlaanderen ratificeerde dit verdrag en dat betekent dat onze overheid een regelgeving moet uitwerken waarbij het recht op inclusief onderwijs gegarandeerd wordt en minder afhankelijk is van de goede wil van de school of de leerkracht. Scholen moeten daarbij ook redelijke aanpassingen garanderen voor elke leerling met specifieke onderwijsbehoeften. Een redelijke aanpassing neemt de barrières weg waarmee leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften te maken krijgen in de gewone schoolomgeving, zodat ze de lessen kunnen volgen en zich optimaal kunnen ontwikkelen (Meirsschaut et al., 2013).

 

Dus van iedere school wordt verwacht dat ze een continuüm van zorg uitbouwen en werken volgens de principes van handelingsgericht werken. Het onderwijs wordt toegankelijk gemaakt, waarbij leerlingen het recht hebben op redelijke aanpassingen. Door dit van scholen te verwachten tracht de overheid het recht op inclusief onderwijs voor ieder kind en elke jongere te garanderen (Wilssens, 2019).

 

Maar met regelgeving alleen verander je toch niet de attitude. Je hoort toch nog vaak in de media of in de leraarskamer ‘We zijn nog niet klaar voor inclusie.’ Uit onderzoek weten we dat een positieve attitude een voorwaarde is om inclusief onderwijs te doen slagen (Avramidis & Norwich, 2002). Wil dit dan zeggen dat we beter wachten tot de mentaliteit gekeerd is en er meer openheid is? Neen, want onderzoek (de Boer, Pijl, & Minnaert, 2011) toont ook aan dat die mentaliteitswijziging mede tot stand komt door met inclusie aan de slag te gaan. Door inclusie te ervaren merk je op hoe het werkt, leer je leerlingen kennen en stap je af van je stereotypen (Van de Putte & Vantieghem, 2019). Inclusie vraagt dus actie. Het Potential professionaliseringstraject is een manier voor scholen om planmatig aan de slag te gaan om inclusieve leeromgeving te creëren.