Mijn leerlingen zijn nog weinig zelfstandig, kan ik dan wel aan binnenklasdifferentiatie doen?

Dashboard / Binnenklasdifferentiatie / Basic - Mijn leerlingen zijn nog weinig zelfstandig, kan ik dan wel aan binnenklasdifferentiatie doen?

Adriaan is bezig met zijn rekensommen voor hoofdrekenen, als de leerkracht langsloopt merkt ze dat hij nog steeds ploetert op de eerste som. De leerkracht merkt hoe hij steeds weer naar het plafond staart, dan om zich heen kijkt en pas na een tijdje weer naar zijn blad. Als ze hem vraagt om luidop de rekensom op te lossen zegt hij: “Wel de oefening is 14x12, dus ik doe 14x10, dat is 140, dan moet ik nog 14x2 doen, dus dat is, euhm, 10x2 is 20 en euhm, 4x… is euh”. Hij denkt diep na, maar is de draad kwijt: “Welke vogel zou dat zijn juf?”. Het duurt even voor de leerkracht door heeft dat hij de vogel bedoeld die in een boom vlakbij aan het fluiten is.

 

De leerkracht van Manon is dit weekend gevallen, gelukkig was er bij de parallelleerkracht net een stagiair die even kan inspringen. Op maandag staat de stagiair dus in de klas. Manon komt binnen en merkt direct dat haar vaste leerkracht er niet is. Onzeker en verward gaat ze tegen de muur staan. Daar blijft ze de hele ochtend staan, ze wordt boos als de stagiair haar vraagt te gaan zitten en duwt hem steeds weer weg. Na de middagpauze gaat Manon wel zitten, maar ze blijft prikkelbaar en heeft het moeilijk om haar moeilijkheden met de onverwachte situatie te verbergen.

 

Misschien zijn dit herkenbare situaties? Waarom loopt het fout bij Adriaan en wat maakt de situatie voor Manon zo moeilijk? Beiden hebben het moeilijk met verschillende executieve functies. Dit zijn vaardigheden die ons in staat stellen ons gedrag te sturen en in het dagelijkse leven doelgericht te functioneren.

Je voelt misschien ook dat Adriaan en Manon het niet makkelijk hebben op school, en misschien ook niet in andere situaties. Adriaan zal wel eens vaker tegen een rekenprobleem aanlopen waarbij hij de tussenoplossingen moet onthouden en Manon zal zeker nog geconfronteerd worden met onverwachte situaties. Als leerkracht kan je veel doen om hen te ondersteunen bij het versterken van hun executieve functies (Feryn, 2017).

 

Wat zijn executieve functies?

Zoals in de inleiding al aangegeven zijn executieve functies een aantal cognitieve vaardigheden die ons in staat stellen ons gedrag te sturen en doelgericht te zijn in het dagelijkse leven. Het zijn vanzelfsprekende vaardigheden die eigenlijk pas opvallen wanneer we er problemen mee hebben (Feryn, 2017).

Verschillende (wetenschappelijke) auteurs schuiven verschillende opdelingen van executieve functies naar voren en ook hoe ze deze ordenen verschilt van auteur tot auteur. Hier kiezen we er voor om te werken met de opdeling die Sanne Feryn gebruikt in haar boek ‘Zet je EF-bril op. Stimuleer de executieve functies van jouw kleuters’.

Zij spreekt van 3 cognitieve of koude executieve functies en 1 affectief-motivationele of warme executieve functie. Aangezien wij ons hier ook richten op leerkrachten in lager- en secundair onderwijs voegen wij nog de koude executieve functie ‘plannen’ toe. Wanneer je zelf aan de slag gaat met executieve functies, moedigen we je aan om vooral te zoeken naar een indeling die voor jou handig is.

We overlopen kort de verschillende executieve functies. Geen van deze executieve functies staat op zich, we gebruiken ze vaak in samenwerking met elkaar (Harten, 2017)

Dit filmpje vat nog even samen wat executieve functies zijn

 

Impulscontrole

Doorheen de dag komt er vanalles op ons af. ‘s Ochtends in het verkeer snijdt iemand je de pas af of je ziet iemand op een wel heel grappige manier achter een bus aanlopen. Je ruikt de heerlijke koffiekoeken als je langs de bakker fietst en onderweg denk je nog aan die ene vriendin die je toch dringend eens moet bellen.

Wanneer je op je bestemming aankomt heb je toch niemand de huid volgescholden, niet luid gelachen met die ene persoon, je hebt geen lading koffiekoeken bij en je bent niet midden op de drukke baan gestopt om die vriendin wakker te bellen. Dankzij je impulscontrole ben je er in geslaagd om ongepast gedrag en niet relevante prikkels te onderdrukken. Sommige van deze impulsen kwamen uit jezelf, interne impulsen, zoals de gedachte aan die vriendin. Andere impulsen waren extern, ze kwamen van buitenaf, zoals die geur van koffiekoeken (Feryn, 2017).

Impulscontrole gaat niet enkel over het onderdrukken van (ongepaste) gedragingen, maar ook over het onderbreken van een activiteit. Iemand met goede impulscontrole slaagt er dus in om midden in een zin te stoppen met praten wanneer ze merken dat hun gesprekspartner dringend iets moet zeggen (Feryn, 2017).

 

Werkgeheugen

Marieke vertelt ‘s ochtends in de kring over zijn weekend, hij was gaan fietsen met zijn vader. Kreeg jij bij deze eerste zin ook een ‘hier klopt iets niet’-gevoel? Marieke is toch geen man? Dat je door had dat er iets niet klopt heb je te danken aan je werkgeheugen. Je hield het eerste woord van de zin, namelijk 'Marieke’ vast terwijl je de volgende woorden las. op het einde van de zin, wist je dus nog hoe deze begon.

In ons werkgeheugen houden we tijdelijk informatie vast terwijl we verder denken, handelen of bewegen. Mensen die problemen hebben met hun werkgeheugen merken niet op dat de eerste zin niet helemaal klopt, bovendien kunnen ze je na het lezen van de zin niet vertellen wanneer en waar er iets werd vertelt. Dit maakt het ook moeilijker om een (korte) reeks instructies op te volgen. Je vraagt “doe je jas uit, hang deze aan jouw kapstok en kom in de kring zitten”. De leerling die moeite heeft met zijn/haar werkgeheugen zal met de jas nog aan in de kring komen zitten, of zijn/haar jas wel uitdoen, maar daarna niet meer weten wat er nu moet gebeuren.

 

Plannen

Vanavond kook jij, je maakt spaghetti bolognaise. Hoe ga je dat doen? Wat doe je eerst? Stel je voor dat je gewoon begint, je grijpt het eerste wat voorhanden is en gaat er voor. Mogelijks beland de spaghetti dan in een lege kookpot, gaat het gehakt rauw de saus in, enz.

De ene persoon heeft al perfect gepland wat er op elke dag van de week gegeten wordt, de andere trekt de dag zelf de kasten en diepvries open. De mate waarin we ons dagelijks leven (willen) plannen verschilt van persoon per persoon. De meeste mensen slagen er echter wel in om een plan van aanpakken te verzinnen voor ze tot actie over gaan. Dankzij de executieve functie ‘plannen’ wordt het geen volledige chaos in ons leven (Cuyle, 2013). Om goed te kunnen plannen is het ook nodig dat we ons kunnen organiseren en onze tijd realistisch kunnen indelen en in de gaten houden. Waar andere auteurs ‘organisatie’ en ‘time management’ als aparte executieve functies zien (Prodia, 2015)., zien wij deze als deel van de executieve functie ‘plannen’.

 

Cognitieve flexibiliteit

Ging alles vandaag zoals je het gepland had? Waarschijnlijk niet, je kwam misschien mensen tegen op straat of tijdens je werk waarmee je geen ontmoeting gepland had. Of het regende onverwachts toen je moest vertrekken. Toch bleef je kalm, je slaagde er waarschijnlijk in om de mensen die je tegenkwam te begroeten of een gesprek te hebben. Je was niet helemaal van je melk toen je de regen zag en raakte niet in paniek. Dat heb je te danken aan jouw cognitieve flexibiliteit.

Cognitieve flexibiliteit is een vaardigheid die ons in staat stelt om te gaan met onverwachte situaties, veranderingen, een andere aanpak te proberen of iets vanuit een ander standpunt te bekijken. Mensen die weinig cognitieve flexibiliteit hebben het hier moeilijk mee. Zij ervaren bij verandering en onverwachte situaties gestresseerd, verward of reageren soms heftig. Het is voor hen ook moeilijk om hun aanpak te veranderen of vanuit een ander standpunt te kijken.

 

Emotieregulatie

Denk eens aan de laatste keer dat je boos was. Had je toen door dat je boos was? Of schreeuwde je “Ik ben niet boos!”? Kan je je gezicht in de plooi houden als het geen geschikt moment is om je boosheid uit te drukken? Misschien lukt dat niet altijd, maar de meeste mensen slagen er redelijk goed in hun emoties te reguleren.

De executieve functie ‘emotieregulatie’ vraagt twee onderliggende vaardigheden. In de eerste plaats moet je opmerken dat je een emotie ervaart en wat de gevolgen hiervan kunnen zijn. Je hebt dus kennis over je eigen emoties nodig. De tweede vaardigheid is het inzetten van de juiste strategieën om je emoties onder controle te houden. Dankzij onze mogelijkheid om onze emoties te reguleren kunnen we doelgericht en sociaal leven. Bovendien draagt het bij aan ons welbevinden en sociale vaardigheden.

Emotieregulatie gaat ook samen met de voorgaande ‘koude’ executieve functies. We zagen hoe impulscontrole ons helpt om iemand die je de pas afsnijdt in het verkeer niet uitscheld en je dus je emoties onder controle houdt. Cognitieve flexibiliteit stelt ons dan weer in staat frustraties te voorkomen bij veranderende en onverwachte situaties.

Je emoties kunnen reguleren betekent niet dat je nooit sterke emoties ervaart of deze nooit uit. Emoties zijn belangrijk in ons leven, ze zijn de kruiden in ons leven en zijn van groot belang in sociale relaties en situaties. Emotieregulatie helpt ons echter om emoties op een meer ‘geschikte’ manier te uiten.

 

Reflectievraag

Hoe zou het met jouw executieve functies zitten? Welke bovenstaande executieve functies zijn vanzelfsprekend voor jou en met welke heb je het moeilijker? Iedereen heeft sterke en zwakke executieve functies, dit is normaal. Er is pas een probleem als de verminderde ontwikkeling van één of meerdere executieve functies je dagelijkse leven en dat van je omgeving verstoort.

 

Waarom werken aan executieve functies?

Waarom zou je werken aan executieve functies? Omdat het kan, omdat we ze voor elke leerling en op elke leeftijd kunnen versterken, omdat jij als leerkracht, ondersteuner of ander onderwijspersoneel het verschil maakt voor de leerlingen (Jolles, 2017). Executieve functies aanleren is vooral belangrijk voor kleuters. Kleuters maken zich de executieve functies het vlotst eigen, bovendien is de kleutertijd een periode is waarin experimenteren met executieve functies (Feryn, 2017) en hierin ook falen nog sociaal aanvaard is. Maar dat betekent niet dat kinderen en jongeren hun executieve functies niet meer kunnen versterken (Cuyle, 2013).

Werken aan executieve functies doen we uiteraard niet enkel omdat het kan. Kinderen en jongeren met sterke executieve vaardigheden hebben een stevige basis om te leren en te leven op een doelgerichte en zinvolle manier. Bovendien liggen problemen met executieve functies aan de basis van heel wat leermoeilijkheden, door hieraan te werken kunnen we verschillende leermoeilijkheden voorkomen of remediëren. Tot slot hebben niet alle kinderen en jongeren het geluk om vanuit hun omgeving gestimuleerd te worden om hun executieve functies te ontwikkelen. Net deze kwetsbare jongeren kan je een extra stevige (leer)basis geven om hun doelen in het leven te bereiken (Jolles, 2017).

 

Een stevige (leer)basis leggen

Stevige executieve functies hebben we nodig om dagelijks doelgericht te kunnen leven. Daarnaast zijn ze ook erg belangrijk om te kunnen leren, zowel op als buiten de school. Verder kunnen we ook niet ontkennen dat vele verwachtingen die we hebben van leerlingen op school samen gaan met executieve functies. Ze moeten op hun beurt kunnen wachten (impulscontrole), krijgen vaak verschillende vakinhouden op één dag en kort na elkaar (cognitieve flexibiliteit), moeten werken met kennis en vaardigheden (werkgeheugen) en uiten bij voorkeur niet te vaak extremere emoties (emotieregulatie). Goed ontwikkelde executieve functies zijn dus cruciaal voor de cognitieve ontwikkeling en een adequaat sociaal en emotioneel functioneren (Jolles, 2017).

Het is dus niet verwonderlijk dat het aanleren van executieve functies in de  peuter- en kleuterklas zeer belangrijk is. Dit betekent echter niet dat we er in de lagere school en in het secundair onderwijs niet aan kunnen en moeten werken.

 

Leermoeilijkheden aanpakken en voorkomen

Niet alle executieve functies zijn bij kinderen en volwassenen even sterk ontwikkeld, dat is normaal. We compenseren onze minder sterke executieve functies vaak met onze sterke executieve functies, waardoor we weinig ‘last’ ondervinden van deze zwakkere executieve functie(s). Sommige mensen hebben echter ernstige problemen met executieve functies. Ernstig betekent hier dat zwakke executieve functies zorgen voor belemmeringen in het dagelijkse leven, op school of op ons werk, dus wanneer jij of je omgeving er last van heeft (Prodia, 2015).

Zwakkere executieve functies spelen vaak mee wanneer leerlingen leermoeilijkheden ervaren. Met leermoeilijkheden bedoelen we zowel leerlingen die het ‘gewoon’ (tijdelijk) moeilijk hebben met leren, als leerlingen die danig veel last hebben dat er gezocht wordt naar diagnose. Diagnoses die vaak in verband gebracht worden met zwakkere executieve functies zijn ADHD en autisme (Prodia, 2015; Cuyle, 2013). Maar ook leerlingen die te maken krijgen met stress, depressie of angst hebben het moeilijker om sterke executieve functies te ontwikkelen (Harten, 2017).

Door de ontwikkeling van de executieve functies van onze leerlingen te ondersteunen kunnen we misschien niet alle moeilijkheden vermijden. We leggen wel een sterke basis waarmee ze beter in staat zijn om te gaan met hun moeilijkheden en waarbij sommige sterke executieve functies kunnen compenseren voor zwakke executieve functies. Bovendien geeft kennis over executieve functies jou als leerkracht, begeleider, onderwijspersoneel of ouder handvatten om aan de slag te gaan met leerlingen die leermoeilijkheden ondervinden. We herhalen graag nog even dat we hier zowel leerlingen met als zonder label bedoelen.

 

Gelijke onderwijskansen creëren

De familiale context heeft een grote invloed op de ontwikkeling van executieve functies. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat kinderen die opgroeien in kansarmoede minder sterke executieve functies hebben (Dawson & Guare, 2010). Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door de continue stress die deze kinderen (en hun ouders) ervaren (Feryn, 2017). Naast kinderen en gezinnen kunnen we vermoeden dat ook andere bevolkingsgroepen met hoge mate van stress te maken krijgen, denk bijvoorbeeld aan oorlogsvluchtelingen, maar ook kinderen in (v)echtscheidingssituaties. Door bij deze kinderen extra aandacht te hebben voor het stimuleren en ontwikkelen van executieve functies, zorgen we er voor dat hun verdere succes in het leven minder beïnvloed wordt door waar hun wieg stond of waar ze opgroeiden (Jolles, 2017).

 

Hoe ga ik aan de slag met executieve functies?

Voor je aan de slag gaat met executieve functies, is het handig om even rond te kijken welke indeling van executieve functies past bij jou en jouw klaspraktijk. Bekijk vervolgens kort wat er verstaan wordt onder elke executieve functie. De meeste bronnen die we aanreiken bevatten een kort overzicht van de executieve functies waar zij mee werken, hetzij in de inhoudsopgave, in een kader of in de inleiding. Deze structuur heb je nodig om gericht en gestructureerd te werken.

Ga ook steeds op zoek naar bronnen die passen bij de leeftijd van jouw doelgroep. De aanpak van adolescenten verschilt van de aanpak van kleuters.

Omdat veel frustraties, conflicten en mismatches te maken hebben met ons eigen profiel van sterke en zwakke executieve functies, is het interessant om even kort op zelfonderzoek te gaan. Voor je een checklist voor jouw leerlingen invult, vul je deze best eens zelf in. Deze checklists vind je in bijna elk boek over executieve functies. Mogelijks heb je zelf ook wel al een idee waar je goed in bent en wat moeilijker is voor jou. Op die manier vermijd je veel problemen die veroorzaakt worden doordat jij een ander profiel hebt dan de leerling die je wil ondersteunen. Het kan moeilijk zijn om te begrijpen waarom een leerling het moeilijk heeft met een executieve functie die jij als vanzelfsprekend ervaart? Je krijgt niet alleen zelfinzicht, je krijgt ook meer inzicht in jouw leerlingen (Prodia, 2015).

Tot slot is het ook belangrijk om even het klasklimaat onder de loep te nemen. Hebben de leerlingen een veilige omgeving waarin ze mogen oefenen en fouten maken? Krijgen ze feedback waarvan ze kunnen leren? Zijn er vaste structuren, afspraken en routines die een duidelijk kader geven waarin een leerling vrij kan bewegen? Zijn er met andere woorden kaders zodat de leerling weet waar hij/zij aan toe is? (Harten, 2017)

Eenmaal je deze zaken onder de loep genomen hebt, zijn er ongelofelijk veel tips, trucs, aanpassingen, spelletjes, enz om leerlingen te ondersteunen bij het versterken van executieve functies. Deze kunnen gericht zijn op het trainen van de executieve functies van de leerling, maar ook op het aanpassen van de omgeving en wat we leerlingen aanbieden om de ontwikkeling van executieve functies te begeleiden. In de bronnen reiken we verschillende interessante boeken aan.

 

Leeftijdsspecifiek werken

Hoewel werken aan executieve functies op elke leeftijd zinvol en noodzakelijk is, zijn er verschillen tussen verschillende leeftijdscategorieën. We raken dit kort aan om het belang van werken op maat van de leeftijd van de leerling belangrijk is.

 

Kleuters

In de kleuterklas leggen we de basis voor het verwerven van vakspecifieke inhouden in de rest van de onderwijscarrière van onze leerlingen. Door hieraan te werken in de kleuterklas brengen we alle leerlingen met hun best mogelijke vaardigheden aan de start van het schoolse leren.

Tussen de leeftijden van 3 en 5 jaar neemt de ontwikkeling van executieve functies een enorme vlucht. Toch ontwikkelen niet alle executieve functies op hetzelfde moment. Het werkgeheugen en het richten van aandacht (belangrijk voor impulscontrole, cognitieve flexibiliteit en het werkgeheugen) beginnen zich eerst te ontwikkelen bij peuters. Vanaf 4 jaar zien we een duidelijke ontwikkeling van het werkgeheugen, peuters kunnen bijvoorbeeld meervoudige instructies onthouden. Ook de andere executieve functies beginnen zich duidelijker te ontwikkelen en er wordt een begin van emotieregulatie zichtbaar. Vanaf  jaar zijn de executieve functies van kleuters voldoende ontwikkeld om te kunnen nadenken over eigen gedrag en gehanteerde strategieën. Ze kunnen nu ook beter samenwerken, meervoudige instructies onthouden en hun emoties reguleren (Feryn, 2017)

In de kleuterklas integreer je het werken aan executieve functies in het dagelijkse gebeuren in de klas. Je werkt ook met alle kleuters aan alle executieve functies waarbij je hier en daar extra aandacht hebt voor kleuters die het extra moeilijk hebben met een bepaalde executieve functie.

 

Kinderen

Wanneer leerlingen overgaan van de kleuterklas naar het eerste leerjaar, worden hun executieve functies erg op de proef gesteld. Hun executieve functies zijn nog volop aan het ontwikkelen, maar tegelijk verandert hun omgeving sterk. In het lager onderwijs moeten ze meer stilzitten, hun beurt afwachten, minder spelen, nieuwe vaardigheden leren zoals lezen en rekenen, enz (Vandenbroucke, Verschueren, & Baeyens, z.d.).

Er wordt dus meer gevraagd van hun executieve functies: om te lezen moeten ze zaken langer opslaan in hun werkgeheugen, ze moeten langer wachten op hun beurt of langer stil zijn/zitten (impulscontrole), emoties worden minder aanvaard en moeten dus meer gereguleerd worden, taken wisselen elkaar sneller en meer buiten hun controle af (cognitieve flexibiliteit) en plots moeten ze huiswerk kunnen plannen.

Nog iets meer dan in de kleuterklas, zal je merken welke leerlingen echt problemen hebben met bepaalde executieve functies. Hoewel je nog steeds alle executieve functies van alle leerlingen ondersteunt, zal je je meer moeten richten op specifieke ondersteuning van specifieke executieve functies bij bepaalde leerlingen.

 

Adolescenten

Dat de adolescentie, en in het bijzonder de puberteit, een turbulente periode is voor de adolescent, maar ook voor diens directe omgeving, hoeft geen betoog. Sociale verwachtingen veranderen, de wens naar onafhankelijkheid groeit en in de hersenen van de adolescent zijn stevige verbouwingen aan de gang. Executieve functies spelen een belangrijke rol in deze periode en worden ook sterk beïnvloed door de gebeurtenissen in deze levensfase.

Onze sociale verwachtingen tegenover adolescenten veranderen. We verwachten dat ze zelfstandig(er) kunnen werken, verantwoordelijkheid kunnen opnemen en op de langere termijn kunnen plannen. Ze krijgen in deze periode ook meer ruimte om te experimenteren en idealiter krijgen ze ook de ruimte om hierbij eens te falen. We vragen veel van de executieve functies van adolescenten, maar het is ook belangrijk om ruimte te geven aan de ontwikkeling hiervan. Dit betekent echter niet dat je hen volledig los laat, je blijft aanwezig als veilige basis vanwaar ze kunnen vertrekken, maar waar ze ook naar kunnen terugkeren als ze dit nodig hebben (Prodia, 2015).

Adolescenten willen zelf ook zelfstandiger worden. Ze aanvaarden minder ondersteuning of toezicht. Ze willen zelf meer ondernemen, experimenteren en worden sterker beïnvloed door de buitenwereld. De noden en wensen die gepaard gaan met de adolescentie dagen de executieve functies van de adolescent uit en stellen deze op de proef (Prodia, 2015).

Tijdens de adolescentie vinden er grote veranderingen in de hersenen plaats. Daarnaast raken de hormonen van adolescenten uit balans. Vooral in de prefrontale cortex (het gedeelte van de hersenen net achter ons voorhoofd) vinden veel veranderingen plaats. Na deze verbouwingen zijn cognitieve vaardigheden versterkt en staan de executieve functies impulscontrole en plannen op punt. Tijdens deze verbouwingen gaat het juist minder goed met deze executieve functies. Adolescenten hebben het dus erg moeilijk met plannen, zeker op de langere termijn. Daarnaast zijn er ook veranderingen in het emotionele netwerk van de hersenen. Hierdoor reageren adolescenten sterker op bijvoorbeeld stressvolle situaties of aangename stimuli. Deze gevoeligheid voor stimuli van buitenaf zet hun impulscontrole onder druk en maakt emotieregulatie op sommige momenten zeer moeilijk (Berk, 2014)

Dat de hersenontwikkeling van adolescenten het moeilijker maakt om te plannen of om impulsen te controleren, betekent niet dat hier niet aan kan gewerkt worden in deze levensfase. Het blijft belangrijk adolescenten uit te dagen en te ondersteunen op deze gebieden. Een beetje inzicht in hun hersenontwikkeling helpt ons wel om empathischer om te gaan met adolescenten, te zien dat ze wel hun best doen, ook al slagen ze niet altijd. Hun groeiende wens naar onafhankelijkheid betekent ook dat we onze ondersteuning hieraan moeten aanpassen, bijvoorbeeld door vaker samen te zoeken naar oplossingen in plaats van ze zelf aan te reiken (Prodia, 2015).